Vulgair Latijn (Volkslatijn) » Les 1: Begroeting en voorstellen

Tekst (Vulgair Latijn)

Marcus: Salve, amicus! Bono die tibi!
Gaius: Salve, Marcus! Ut vales hodie?
Marcus: Ego valeo bene. Et tu?
Gaius: Ego quoque valeo. Gratias!

Vertaling (Nederlands)

Marcus: Hallo, vriend! Een goede dag gewenst!
Gaius: Hallo Marcus! Hoe gaat het vandaag met je?
Marcus: Met mij gaat het goed. En met jou?
Gaius: Met mij gaat het ook goed. Dank je!

Vocabularium

  • salve – gegroet, hallo (groetvorm bij ontmoeting)
  • amicus – vriend (vocativus klassiek: amice; hier nominatief gebruikt)
  • bonus die – goede dag (bono die in Vulgarere constructie, vgl. Spaans buenos días)
  • ut vales? – hoe gaat het met je? (letterlijk: hoe sterk/gezond ben je?)
  • ego – ik (persoonlijk voornaamwoord, in klassiek Latijn vaak weggelaten)
  • quoque – ook
  • gratias – dank je (afgekort uit klassiek gratias ago)

Grammatica en opmerkingen

  • Uitgesproken persoonlijk voornaamwoord: In klassiek Latijn wordt ego (“ik”) meestal weggelaten omdat de werkwoordsuitgang de persoon al aangeeft. In de spreektaal werd het gebruik van voornaamwoorden echter algemener. Men zei bijvoorbeeld expliciet ego valeo in plaats van alleen valeo(“ik maak het goed”). Deze tendens naar meer expliciete aanduiding van het onderwerp zien we bevestigd in laat-antieke teksten[6]. Evenzo werd tu (“jij”) vaker ingezet. Dit is vergelijkbaar met de Romaanse talen, waar persoonlijke voornaamwoorden noodzakelijker zijn geworden in de zin[6].
  • Vocativus verdwijnt: Het klassiek Latijn heeft een aparte vocativus voor aanspreekvormen (bijv. Marce! voor “Marcus!”). In Vulgair Latijn verdween dit onderscheid geleidelijk[7]. In de dialoog hierboven zien we Marcus als aanspreekvorm, waar klassiek Marce verwacht wordt. Evenzo zegt Marcus salve, amicus (nominatief) in plaats van klassiek salve, amice. Al in de oudheid zijn voorbeelden te vinden van nominatief als vocativus – toneelschrijver Plautus laat een personage roepen meus oculus ipv. mi ocelle(“mijn oogappel”)[7]. In ons Vulgariserende Latijn gebruiken we dus meestal de nominatiefvorm voor direct aanspreken.
  • Indefiniet lidwoord: Het klassiek Latijn kende géén echt woord voor “een”. In de spreektaal begon men het telwoord unus, una (“één”) te gebruiken als onbepaald lidwoord in de betekenis “een zekere”[8]. Zo betekent bonus homo “een goede man”, maar men kon nadrukkelijk zeggen unus homo om “een man” (in het algemeen) te bedoelen. In onze tekst zien we bono die (“een goede dag”), waar uno die impliciet is. Plautus geeft al vroege voorbeelden: una mulier (“een vrouw”)[9]. Dit gebruik van unus als lidwoord is de voorloper van het onbepaald lidwoord in de Romaanse talen (vgl. Frans un, une). In Vulgair Latijn zullen we unu (m.) en una (v.) gebruiken als overeenkomstige vormen.
  • Uitspraak en spelling: Enkele klankverschuivingen die in de late uitspraak plaatsvonden, weerspiegelen we soms in de spelling. Zo werd ae uitgesproken als e (bijv. caelum “hemel” als celum). Finale medeklinkers verzwakten: een woord als amicus klonk als amicu (de -s viel weg). In onze weergave laten we vaak de slot-m van accussatieven weg (bv. unu voor unum), en eveneens de -t van de 3e persoon enkelvoud van werkwoorden (bv. valeo bene in plaats van valeom bene, salve in plaats van salvet**). Deze vereenvoudigingen zijn gebaseerd op inzicht uit inscripties en de latere vorm van de Romaanse woorden. Wees bewust dat de spelling in deze cursus dus afwijkt van strikt klassiek Latijn, om de vermoede uitspraak van Vulgair Latijn te benaderen.

Onze aanraders

Learn Spanish with Educado