Vulgair Latijn (Volkslatijn) » Les 4: Plannen voor de toekomst
Tekst (Vulgair Latijn)
Marcus: Cras ego habeo ire ad Neapolim instrumenta nova emere.
Livia: Et ego quid facio? Ego habeo hic manere. Filius noster non habet venire tecum; ille remanet mecum.
Marcus: Bene. Ego habeo revenire vespere.
Vertaling (Nederlands)
Marcus: Morgen moet ik naar Napels om nieuwe gereedschappen te kopen.
Livia: En ik dan? Ik moet hier blijven. Onze zoon hoeft niet met je mee; hij blijft bij mij.
Marcus: Goed. Ik zal ’s avonds terugkomen.
Vocabularium
- habeo ire – ik heb te gaan = ik zal gaan (toekomstconstructie, zie uitleg)
- Neapolis – Napels (Italiaanse stad; ad Neapolim = naar Napels)
- instrumenta nova – nieuwe werktuigen/gereedschappen (instrumenta = instrumenten; vgl. Frans les instruments)
- facio – ik doe/maak; (et ego quid facio?) = en wat doe ik?
- hic manere – hier blijven (hic = hier, manere = blijven)
- venire tecum – met jou meegaan (tecum = te + cum, “met jou”)
- remanere – achterblijven, blijven
- vespere – ’s avonds, bij avond (ablativus van vesper, avond)
Grammatica en opmerkingen
- Toekomende tijd: In klassiek Latijn kennen we aparte uitgangen voor de futurum (zoals -bo, -bis in laudabo “ik zal prijzen”, of -am, -es in ducam “ik zal leiden”). In het Vulgair Latijn raakten deze vormen minder gebruikelijk. In plaats daarvan gaf men de toekomst vaak aan met een perifrastische constructie: infinitief + habere. Dit zien we in de dialoog: habeo ire letterlijk “ik heb te gaan” betekent “ik zal gaan”[28]. Marcus zegt dus ego habeo ire (Frans: je vais aller, Spaans: he de ir). Livia antwoordt ego habeo manere (“ik zal blijven”) en filius non habet venire (“onze zoon zal niet meegaan/hoeft niet mee te gaan”). Deze habere-constructie drukt oorspronkelijk plicht of noodzaak uit (“moeten”)[28], maar verschoof in de spreektaal naar een toekomende betekenis (“zullen”). In de Romaanse talen is dit duidelijk terug te zien: Frans il parlera ontstond uit ille parlare habet[28], en Italiaans canterò uit cantare habeo. Merk op dat habere daarbij in de tegenwoordige tijd stond (habeo, habes etc.). Later werden deze vormen aan het werkwoord vastgeplakt als uitgangen (Spaans -ré, Port. -rei, Fr. -rai van habere[28]). In onze cursus schrijven we ze nog los.
- Alternatieve futurum: Naast habere-constructies kon men ook de tegenwoordige tijd gebruiken met een tijdsbepaling om een nabije toekomst uit te drukken (zoals in het Nederlands: “Ik ga morgen naar de stad” in plaats van “zal gaan”). Marcus had ook kunnen zeggen cras eo ad Neapolim, zonder habeo. Dit zien we bijvoorbeeld nog in het Italiaans (heden: domani vado… = morgen ga [zal] ik…). Over het algemeen nam echter de habere-toekomende de overhand in de spreektaal. De klassieke vorm laudaboetc. verdween uiteindelijk vrijwel geheel (behalve in liturgisch of zeer formeel Latijn).
- Doelzin zonder conjunctief: Let op de zinsnede ad instrumenta nova emere (“om nieuwe gereedschappen te kopen”). Klassiek zou een finale bijzin conjunctief vereisen (bijv. ut instrumenta nova emerem). In ons voorbeeld is gekozen voor ad + infinitief als eenvoudige oplossing. In Vulgair Latijn zien we vaker dat ingewikkelde bijzinsconstructies werden vermeden of vervangen door eenvoudigere middelen. Een infinitief kon een doel aangeven, of men gebruikte nadrukkelijke formuleringen als pro + gerundivum. Ook het voegwoord ut zelf werd minder strikt gekoppeld aan conjunctief; soms gebruikte men indicatief na ut in alledaagse spreektaal. Dit illustreert de algemene trend: conjunctiefvormen kwamen minder frequent voor buiten de formele context. In de Romaanse talen is de aanvoegende wijs ook beperkt tot bepaalde structuren, terwijl veel betekenissen ervan zijn overgenomen door indicatief of nieuwe constructies.