Vulgair Latijn (Volkslatijn) » Les 5: Thuis op de boerderij

Tekst (Vulgair Latijn)

La casa Marci est parva sed fōcus ardet in culinā et familiam calefacit. Marcus habet filium et filiam: filia est bella, et filius est grandis. Vespere omnes sedent apud mensam et fabulant de labōre.

Vertaling (Nederlands)

Het huis van Marcus is klein, maar de haard brandt in de keuken en geeft het gezin warmte. Marcus heeft een zoon en een dochter: zijn dochter is mooi, en zijn zoon is flink van postuur. ’s Avonds zitten allen aan tafel en kletsen ze over het werk.

Vocabularium

  • casa – huis, woning (oorspr. “hut”, later algemeen “huis”[19]; vgl. Frans chez, Spaans casa)
  • focus – haard(vuur) (klassiek focus = vuurplaats; wordt in VL het woord voor “vuur” zelf)
  • ardet – (hij/het) brandt (van ardere, gloeien, branden)
  • calefacit – (hij/het) maakt warm, verwarmt (van calere + facere)
  • familia – familie/gezin/huishouden (omvat het hele huisgezin)
  • apud mensam – bij de tafel, aan tafel (apud + acc.; klassiek ook ad mensam)
  • fabulant – (zij) praten gezellig, kletsen (van fabularep.v. klassiek loqui[22]; vgl. Frans bavarder, Spaans hablar)
  • labor – werk, arbeid (de labore = over het werk)
  • bellus – mooi, leuk (vervangt klassiek pulcher[23]; vgl. Italiaans bello)
  • grandis – groot(s), flink (vervangt vaak klassiek magnus[21]; vgl. Frans grand)

Grammatica en opmerkingen

  • Huishouden en familie: Het woord familia betekende in klassiek Latijn “huisgemeenschap” (inclusief personeel en slaven). In Vulgair Latijn verschoof de betekenis naar “gezin/familie” in engere zin, zoals we het nu kennen. In onze zin is familia dus gewoon Marcus’ gezin. Dit verschijnsel – een bestaand woord krijgt een nieuwe, algemenere betekenis – kwam veel voor. Focus was oorspronkelijk enkel de vuurhaard, maar in de volkstaal werd het het woord voor vuur zelf (vergelijk Frans feu voor vuur, dat van focus komt). Dit soort betekenisverschuivingen hielpen om zaken alledaagser te verwoorden.
  • Bijvoeglijk naamwoord: We introduceren hier de populaire vormen bellus en grandis. In klassiek Latijn zou men zeggen pulchra filia (mooie dochter) en magnus filius (grote zoon). In vulgair taalgebruik waren pulcher en magnus minder gebruikelijk; men verkoos bellus (“fraai, leuk”)[23] en grandis (“groot, geweldig”)[21]. Deze woorden treffen we vervolgens in alle Romaanse talen aan voor “mooi” en “groot” (Spaans bello, grande, Frans bel, grand etc.). Ook andere klassieke bijvoeglijke naamwoorden kregen concurrentie van synoniemen of meer spreektaalvormen. Het veelvoorkomende bonus (goed) bleef wel in gebruik (vgl. Frans bon), maar bv. novus (nieuw) werd vaak vervangen door * * (hoewel novus in het volkslatijn zelf ook overleeft als uitgangspunt voor nuevo, nuovo in Spaans/Italiaans).
  • Werkwoord fabulare: Het klassieke werkwoord voor spreken, loqui (deponens), raakte in onbruik buiten plechtige context. Daarvoor in de plaats kwamen werkwoorden als parabolare (oorspr. “verhalen vertellen”, vgl. parabel) en fabulare (“een verhaaltje doen”)[22]. In onze tekst fabulant de gezinsleden over hun dag – zij praten/keuvelen. Hier zien we ook dat de werkwoorden niet meer als deponens vervoegd worden (klassiek fabulor, fabularis), maar volgens de standaard actief (fabulo, fabulas, fabulatetc.). Uiteindelijk leverde fabulare het Spaanse hablar en het Franse parler op (met f- > h- in Spaans).
  • Dialoogpartikels: In gesproken Latijn ontwikkelden zich ook informele toevoegingen en stopwoordjes. In onze korte tekst is daarvan weinig zichtbaar, maar men gebruikte bijvoorbeeld eia of uia als uitroep (zoals “hé” of “komaan”). Ook eta(m) ipv. etiam (“ja hoor”) of nec...nec als ontkenning (voor “helemaal niet”) kwamen meer voor in de omgangstaal. Zulke nuances laten we hier grotendeels achterwege, maar ze speelden een rol bij het ontstaan van bijwoordjes in de Romaanse talen.
  • Neutraal meervoud als enkelvoud: Reeds genoemd is dat onzijdige meervoudsvormen op -a vaak als vrouwelijk enkelvoud gingen functioneren. Een beroemd voorbeeld is castra (“legerkamp”, onz. mv.) dat men als castra (vr. ev. “vesting”) opvatte. In de 7e-eeuwse Appendix Probi – een lijst met te vermijden vulgarismen – werd bijvoorbeeld genoteerd: vicus castrorum, non castrae (“zeg straat van het kamp, niet straat van de kampen”)[15]. Dat suggereert dat men castra als enkelvoud zag (castrae verkeerdelijk als genitief). In onze teksten hebben we het niet expliciet toegepast, maar bedenk dat men bijvoorbeeld una ova had kunnen zeggen in plaats van unum ovum (“een ei”), aangezien ova eigenlijk “eieren” betekende. Dergelijke verwarring droeg bij aan het verdwijnen van het onzijdig (zoals eerder besproken).

Onze aanraders

Learn Spanish with Educado