Marcus en Lucius gaan de zuilengalerij binnen. Daar zit Phillipus. Phillipus is leraar. Philipus is leraar Grieks en onderwijst Griekse taal. De leraar wacht op de leerlingen. Nu ziet hij de tweeling. Philipus is boos, omdat de tweeling te laat is. De leraar zegt: 'ik wacht al een lange tijd'. Waarom zijn jullie te laat, Marcus en Lucius? De jongens antwoorden niet, maar zeggen: 'hoe gaat het ermee Phillipus'. Weer vraagt Phillipus: 'waarom ben je te laat Lucius?' Waarom ben je ook te laat Marcus? Marcus kijkt Lucius aan en Lucius kijkt Marcus aan. Eindelijk antwoorden de jongens: 'wij zijn te laat omdat … wij een tweeling zijn'. Phillipus lacht: jullie zijn te laat omdat jullie altijd lang slapen, omdat jullie altijd lang op straat lopen, omdat jullie altijd … nu lachen de leerlingen. Phillipus zegt: 'wij beginnen met de Griekse les. Maar waar is Aulus? De tweeling weet het niet. Nu komt Aulus binnen. 'Kom je eindelijk Aulus?' vraagt de leraar. Waarom ben je te laat? Aulus antwoordt onmiddellijk: ik ben te laat, omdat ik altijd lang slaap, omdat ik altijd lang op straat loop, omdat … Iedereen lacht. Phillipus zegt weer: 'Leerlingen, nu kunnen we eindelijk de les beginnen. Jullie kennen de Griekse letters. Lucius, hoe schrijf je “discus”?’ Lucius schrijft: diskos. Phillipus prijst de jongen en zegt: 'je kent de letters goed Lucius. Je bent een zorgvuldige leerling. Jullie, Marcus en Aulus, hoe schrijven jullie theater? De jongens schrijven. Aulus schrijft: θeatron, maar Marcus schrijft: teatron. De leraar bekijkt de schrijfplankjes. Hij prijst Aulus, maar hij moppert op Marcus: nog steeds weet jij de Griekse letters niet. Waarom werk je niet? Waarom leer je de Griekse taal niet? Ik ben niet tevreden. Marcus zegt niets. Boos denkt hij:’Ik ben ook niet tevreden. Waarom leren wij de Griekse taal? De Griekse taal bevalt me niet!’