Vader en de gast komen de eetkamer binnen. Nu komen ook moeder en opa en Claudia en de tweeling binnen. De senator ziet de schildering op de muur. ‘Wie heeft die schildering gemaakt? Een Griekse schilder? De schildering is mooi. De schildering bevalt mij zeer.’ Er staat een man op de schildering. Hij staat tot aan zijn middel in het water. Boven zijn hoofd hangen druiven. Hij steekt tevergeefs zijn hand uit. Maar hij kan de druiven niet aanraken. ‘Op de schildering staat Tantalus,’ zegt Lucius. Hij heeft erge dorst en erge honger, omdat..’ ‘Zwijg,” zegt moeder. ‘Dat weet de senator zelf.’ ‘Jazeker,” antwoordt de senator. ‘Ik ken het verhaal. Jij, Lucius, jij bent een knappe jongen.’ Nu gaat iedereen aanliggen. Ze wachten op de maaltijd. Maar de slaven komen niet binnen. Iedereen wacht tevergeefs. ‘Nu zijn wij Tantalus,’ lacht de senator. Maar vader zegt: ‘Kom slaven! Waarom zijn jullie zo laat? Wij wachten op de maaltijd en we hebben honger.’ De slaven horen de meester en komen eindelijk binnen. Ze zetten de tafel neer. Op de tafel staat zeer goed eten. Alle mensen eten en drinken. Vader vraagt aan de gast: ‘Vriend, bevalt de maaltijd jou?’ ‘Jazeker, de maaltijd bevalt me zeer, Flavus. ‘Het eten is zeer goed.’ ‘Bevalt de wijn je ook?’ ‘De wijn bevalt me zeer. De wijn is zeer goed.’ Na de maaltijd staan moeder en Claudia op en zeggen: ‘Kom, jongens. Ga weg uit de eetkamer. Vader en Metellus willen een gesprek hebben.’ Moeder en Claudia en de jongens en de zonen gaan weg uit de eetkamer. Opa gaat ook weg uit de eetkamer. Maar vader en de senator blijven in de eetkamer.