Marcus Claudius Flavus, een commandant van de legerkampen, maakt de reis klaar. Hij gaat zitten op het paard Bucephalus, en hij neemt de teugels. Hij zegt: ”Soldaten van het legioen Decima Gemina, leggen de weg klaar tussen het legerkamp en Cuijk. De weg strekt zich bijna voltooid uit. Vandaag wil ik haar uitproberen. Ga, Bucephalus, breng mij naar Cuijk! Het Paard draagt de commandant zeer snel over de nieuwe weg, terwijl hij onafgebroken de nieuwe stenen slaat met zijn vier voeten. Zo gaan zij beiden naar Cuijk, met een grote blijdschap.
Bij Cuijk, intussen, werken de soldaten ingespannen samen met de slaven. Sommige graven de aarde uit, anderen brengen en leggen de rotsblokken en de stenen neer. Een onderofficier spoort hen aan, en hij zegt “O mannen, jullie verdienen op zekere wijze het lof. Jullie volbrengen dagelijks het werk op goede wijze: een weg verbindt het legerkamp en Cuijk al. Maar vandaag moeten wij zelfs sneller werken, omdat een commandant het werk wil bekijken."
Even erna ontvangt een onderofficier de commandant. Hij zegt: ”Gegroet commandant, beviel de reis je?” Flavius antwoordt: “Ik ben zeer tevreden. Ik ging over het al afgemaakt gedeelte van de weg heen, als een adelaar door de lucht! Wie vindt het niet leuk te vliegen?”
Flavus bekijkt het werk welwillend, terwijl de onderofficier alles laat zien. Vervolgens zegt Flavus: “Jij hebt veel gedaan gekregen. Daarom bied ik je een beloning aan: ik wil je Centurio maken.” “Wat begunstig je me!” roept de onderofficier uit. Tenslotte brengt de trouwe Bucephalus, de blije commandant terug bij het legerkamp.