Flavus en zijn zonen staan op de pier. Ze wachten op Plinius. Gespannen kijken ze uit maar het schip zien ze niet. “Waarom is het schip nog niet aangekomen?” vraagt Marcus.” “Dat snap je toch wel” antwoordt vader. “De reis is lang en de zee is groot en gevaarlijk. Dus een zeereis is niet zeker.” “Welke route heeft het schip aangehouden?” vraagt Lucius. “Als jullie aandachtig luisterden, kunnen jullie de koers te weten komen.” Vader draagt de brief voor:
Ik ben blij omdat ik behouden in de provincie ben aangekomen. Want de reis was immers gevaarlijk. Tot aan Athene voeren we rustig door de zee heen. Terwijl het schip echter op de Aegeische Zee was, beukte plotseling een hevige storm heftig op het kleine schip in . Tegenwind hield het schip lang tegen. Eindelijk voeren we naar Ephesus. Waarvandaan we per wagen de reis maakten.We kwamen moe aan in Pergomum. Nadat we daar waren overgestapt op een kustscheepje, hield een hevige storm ons tegen. Daarom ben ik laat in mijn provincie binnen gekomen.
Dus, zegt Lucius: “Eerst ging Plinius weg in Bithhynia in Pergamum.” “Vervolgens reisde hij per wagen naar Ephesum waarvandaan hij over de Aeigeische zee naar Athene voer.” Vervolgens stak hij de Lonische zee over en nu op dit moment vaart hij naar Ostiam.
Vader prijst zijn zoon: "Je bent een slimme jongen, Lucius, Je hebt goed geluisterd. Je hebt de brief goed begrepen." Intussen nadert er een schip langzaam. Een zeeman laat het zeil zakken en roeit het schip de haven binnen. Spoedig roepen zij naar het schip. Terwijl Plinius afdaalt haast Flavus zich naar hem. De oude man begroet Flavus. Dan ziet hij Marcus en Lucius. Kijk, mijn zoons gaan met u mee. Zegt Flavus. De jongens zijn een tweeling, maar ze zijn niet helemaal gelijk. Lucius is gelijk aan jou, en Marcus is gelijk aan zijn moeder. Voegt Flavus toe.