Philo zocht de tweeling. 'Kom, jongens! Het feestmaal wacht.' De slaaf had, hoewel hij al tamelijk oud is, toch met Marcus en Lucius een reis naar de villa van Plinius gemaakt. Daar bediende hij de jongens net als thuis. Tot slot gingen de jongens de eetkamer binnen. De gasten waren al aanwezig en waren al gaan aanliggen. Meerdere slaven en slavinnen dienden de voorgerechten op en een dienaar mengde de wijn met water. 'Vandaag heeft mijn cliënt, Afer, mijn hulp ingeroepen.' zei Plinius, 'Zeer bedroefd kwam hij het werkvertrek binnen. Hij zei echter niets. "Wat is er?" vroeg ik "Wat is er gebeurd?" "Ik ben ontzettend bang, meester" antwoordde hij. "Gisteren heeft een misdadige man geprobeerd mijn huisje te plunderen. De man was nogal sterk, maar ik heb dapper weerstand geboden. Nauwelijks heb ik hem overwonnen." "Uitstekend!" riep ik uit. "Waarom ben je dan nog verdrietig?" "De misdadige man beschuldigt mij van geweld. Ik kan mijn zaak echter niet bepleiten. Ik vraag het jou dus..." "Moet ik voor de rechtbank pleiten?" onderbrak hij "Ik neem jouw zaak graag op me"' 'Is de cliënt een vrijgelaten slaaf?' vroeg een gast. 'Jazeker, eens was de vader van Afer, een slaaf van mij. Omdat hij me gedurende vele jaren zeer trouw had gediend, heb ik besloten om hem vrij te laten. Daarom is Afer een vrijgelaten slaaf' 'Ook ik heb onlangs een slaaf vrijgelaten' zei de gast. 'Wij zochten mijn zoon overal, maar we vonden hem nergens. We zocten hem door het hele bos. Tenslotte hoorde slaaf Pellaeus geschreeuw en zag een meertje. Mijn zoon was in het meertje gevallen. Het hoofd van het jongetje stak net boven het water uit. Pellaeus trok hem ongedeerd het water uit. Ik was heel dankbaar. Om die reden heb ik Pellaeus geld gegeven. Zo kon die slaaf zich met zijn eigen geld vrijkopen' 'Ik prijs je gelukkig,' zei Plinius 'omdat je zoon ongedeerd is. Echter meer omdat je zo vriendelijk bent. Jij riep je slaaf tot de vrijheid.'